Conventionele centrale

De werking
In de stoomketel wordt een vuur gestookt. Dit kan kolen, aardgas of olie zijn. De stoomketel bestaat uit stalen pijpen. Dicht tegen elkaar gelegen vormen zij de wanden van de ketel. In de vuurhaard in de ketel heerst een temperatuur van rond 1600ºC. In de pijpen wordt water gepompt dat door de enorme hitte van het vuur overgaat in stoom. Deze stoom, met een druk van 180 of 250 bar en een temperatuur van 540ºC, gaat vervolgens naar de stoomturbine. Hierin staat de stoom een deel van de energie af aan het hogedruk gedeelte waarna de stoom opnieuw wordt verhit in de stoomketel. Vervolgens gaat de stoom naar het middendruk gedeelte en direct naar het lagedruk deel. Hier staat de stoom het laatste energie af. De stoom blaast met grote kracht tegen de schoepen op de turbines die daardoor gaat draaien. De turbines is gekoppeld aan de generator. Deze bestaat uit een stilstaand gedeelte, de stater, en een draaiend gedeelte, de rotor. Met een toerental van 3.000 omwentelingen per minuut draait deze rotor in de stater. Het draaiende magneetveld dat hierdoor ontstaat wekt in de stater een spanning op van 20.000 Volt. In een transformator wordt die spanning verhoogt naar 110.000, 150.000, 220.000 of 380.000 Volt en gaat het hoogspanningsnet op naar de verbruikers.
In de turbine expandeert de stoom van een hogedruk tot stoom van zeer lage druk (0,04 bar, 30ºC). Om deze stoom weer in de ketel te kunnen gebruiken, moet het tot water worden afgekoeld. (het condensaat) Dit gebeurt in de condensor met behulp van koelwater uit een rivier, meer of uit zee. Het condensaat wordt verwarmt met stoom dat uit de stoomturbine wordt afgetakt en gaat de ketel weer in.
In de ketel wordt gedemineraliseerd water gebruikt. In water zijn alle opgeloste zouten verwijderd. Als dit niet gebeurt, kan er schade aan het systeem ontstaan.

Naar de info paginaTerug

Terug naar de startpaginaTerug naar Homepage